Batterij plaatsen/verwisselen

Voor het gebruik van het meetgereedschap worden alkalinebatterijen of nikkel-metaalhydride-accu’s (vooral bij lage gebruikstemperaturen) geadviseerd.

Met oplaadbare 1,2V-batterijen zijn afhankelijk van de capaciteit eventueel meer metingen mogelijk dan met 1,5V-batterijen.

  1. Open het batterijvakdeksel.
  2. Plaats de (oplaadbare) batterijen.

Bij een lage laadtoestand van de batterijen of accu's verschijnt op het display de vraag om de batterijspaarstand te activeren. Bij geactiveerde batterijspaarstand wordt de batterijlooptijd langer en het batterijsymbool op het display krijgt een geel kader . zie Batterijspaarstand in-/uitschakelen

Wanneer het lege batterijsymbool voor de eerste keer op het display verschijnt, dan is nog maar een gering aantal metingen mogelijk.

Wanneer het batterijsymbool leeg is en rood knippert, dan zijn er geen metingen meer mogelijk. Verwissel de batterijen of accu's.

Verwissel altijd alle batterijen of accu’s tegelijkertijd. Gebruik alleen batterijen of accu’s van één fabrikant en met dezelfde capaciteit.
Let er hierbij op dat de polen juist worden geplaatst volgens de afbeelding op de binnenkant van het batterijvak.
Bewaar het meetgereedschap nooit zonder aangebracht batterijvakdeksel (13) of Li-Ion-accupack (19) (accessoire), vooral in een stoffige of vochtige omgeving is dit belangrijk.