Meetfuncties

In het functiemenu vindt u de volgende functies:

  • Lengtemeting
  • Continumeting
  • Oppervlaktemeting
  • Volumemeting
  • Indirecte hoogtemeting
  • Dubbele indirecte hoogtemeting (GLM 50-23 G)
  • Indirecte lengtemeting (GLM 50-23 G)
  • Hellingmeting/digitale waterpas (GLM 50-23 G)
  • Geheugenfunctie
  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies de gewenste meetfunctie met de toets  of toets  .
  3. Om de keuze te bevestigen, drukt u op de toets  of de toets .

De in het meetgereedschap geïntegreerde helpfunctie biedt animaties bij alle meetfuncties/meetprocessen.

  1. Open het menu Functies.
  2. Kies de gewenste functie met de toets  of met de toets  en druk op de toets .
  3. De animatie met de gedetailleerde procedure bij de geselecteerde meetfunctie wordt weergegeven.
  4. Druk op de toets  of  om de volgende of de vorige stap weer te geven.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies de lengtemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  4. Druk op de toets  om de meting te activeren.
  5. De meetwaarde verschijnt onderaan op het display in de resultaatregel (d).
  6. Herhaal de hierboven genoemde stappen voor elke verdere meting.

Bij meerdere lengtemetingen achter elkaar verschijnen de resultaten van de laatste metingen in de meetwaarderegels (c). De laatste meetwaarde staat onderaan op het display, de voorlaatste meetwaarde erboven enz.

Bij de continumeting wordt de meetwaarde voortdurend geactualiseerd. U kunt zich bv. van een muur tot op de gewenste afstand verwijderen, de actuele afstand kan altijd worden afgelezen.

Voor de continumeting zijn drie functies beschikbaar waarbij de meting op het display telkens anders afgebeeld is:

min/max

De kleinste en grootste meetwaarde verschijnen permanent op het display.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies min/max in het menupunt continumeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  4. Beweeg het meetgereedschap zo lang tot de gewenste afstand in de resultaatregel  verschijnt.
  5. U kunt de continumeting onderbreken door kort op de toets  te drukken.
  6. Druk opnieuw op de toets  om door te gaan met de continumeting.

De actuele meetwaarde verschijnt in de resultaatregel (d), de maximale en de minimale meetwaarde in de meetwaarderegels (c).

Grote cijfers

De meetwaarde wordt voor een betere leesbaarheid vergroot weergegeven.

Meetlint

De afstand wordt net als bij een rolmaat visueel weergegeven.

In de functie meetlint is het referentievlak de op het display aangegeven markering. Het referentievlak is niet de rand van het meetgereedschap.

De continumeting schakelt na 4 minuten automatisch uit.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies de oppervlaktemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  4. Druk op de toets  om de eerste meting te activeren, bijv. de lengte van een vertrek.
  5. Druk op de toets  om de tweede meting te activeren, bijv. de breedte van een vertrek.

Na het afsluiten van de tweede meting wordt de oppervlakte automatisch berekend en weergegeven. Het resultaat verschijnt in de resultaatregel (d). De afzonderlijke meetwaarden staan in de meetwaarderegels (c).

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies de volumemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  4. Druk op de toets  om de eerste meting te activeren, bijv. de lengte van een vertrek.
  5. Druk op de toets  om de tweede meting te activeren, bijv. de breedte van een vertrek.
  6. Druk op de toets  om de derde meting te activeren, bijv. de hoogte van een vertrek.

Na het voltooien van de derde meting wordt het volume automatisch berekend en weergegeven. Het resultaat verschijnt in de resultaatregel (d). De afzonderlijke meetwaarden staan in de meetwaarderegels (c).

De indirecte hoogtemeting dient voor het bepalen van afstanden die niet rechtstreeks kunnen worden gemeten, omdat een hindernis de laserstraal belemmert of omdat er geen doelvlak als reflector beschikbaar is.

De indirecte hoogtemeting is altijd onnauwkeuriger dan de directe hoogtemeting. Meetfouten kunnen afhankelijk van de toepassing groter zijn dan bij de directe afstandsmeting. Voor de verbetering van de meetnauwkeurigheid wordt het gebruik van een statief (accessoire) aangeraden.

Bij het gebruik van een statief moet u op het ingestelde referentievlak letten. zie Referentievlak kiezen

Tussen de afzonderlijke metingen blijft de laserstraal ingeschakeld.

Met de indirecte hoogtemeting kunt u de afstand AB bepalen door afstand 1 en 2 te meten. Het meetgereedschap berekent de gezochte hoogte AB uit afstand 1 en 2.

Correcte resultaten worden alleen bereikt, wanneer de bij de meting vereiste rechte hoeken nauwkeurig worden aangehouden (stelling van Pythagoras). Let erop dat tussen de gezochte afstand AB en de horizontale afstand 1 een rechte hoek bestaat.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies indirecte hoogtemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  4. Plaats het meetgereedschap op de hoogte van het onderste meetpunt B.
  5. Druk op de toets  om de eerste meting te activeren.
  6. Kantel het meetgereedschap zodanig dat de laser op het bovenste meetpunt A is gericht.
  7. Druk op de toets  om de tweede meting te activeren.

Na het afsluiten van de meting wordt de hoogte automatisch berekend en verschijnt in de resultaatregel (d). De meetwaarden voor afstand 1 en 2 staan in de meetwaarderegels (c).

De indirecte afstandsmeting dient voor het bepalen van afstanden die niet rechtstreeks kunnen worden gemeten, omdat een obstakel de laserstraal belemmert of omdat er geen doelvlak als reflector beschikbaar is. Deze meetmethode kan alleen in verticale richting worden toegepast. Elke afwijking in horizontale richting leidt tot meetfouten.

De indirecte afstandsmeting is altijd onnauwkeuriger dan de directe afstandsmeting. Meetfouten kunnen afhankelijk van de toepassing groter zijn dan bij de directe afstandsmeting. Voor de verbetering van de meetnauwkeurigheid wordt het gebruik van een statief (accessoire) aangeraden.

Bij het gebruik van een statief moet u op het ingestelde referentievlak letten. zie Referentievlak kiezen

Tussen de afzonderlijke metingen blijft de laserstraal ingeschakeld.

Voor de indirecte afstandsmeting staan 3 meetfuncties ter beschikking waarmee telkens verschillende afstanden kunnen worden bepaald:

  • Indirecte hoogtemeting
  • Dubbele indirecte hoogtemeting
  • Indirecte lengtemeting

Indirecte hoogtemeting

Met de indirecte hoogtemeting kunt u de afstand AB bepalen door de afstand 1 te meten. Het meetgereedschap berekent de gezochte hoogte AB uit de hoek  en de afstand 1.

Correcte resultaten worden alleen bereikt, wanneer de bij de betreffende meting vereiste rechte hoek nauwkeurig wordt aangehouden.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies indirecte afstandsmeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Kies indirecte hoogtemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  4. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  5. Plaats het meetgereedschap op de hoogte van het onderste meetpunt B.
  6. Kantel het meetgereedschap zodanig dat de laser op het bovenste meetpunt A is gericht.
  7. Druk op de toets  om de meting te activeren.

Na het afsluiten van de meting wordt de hoogte automatisch berekend en verschijnt in de resultaatregel (d). De meetwaarden voor de afstand 1 en de hoek  staan in de meetwaarderegels (c).

Dubbele indirecte hoogtemeting

Met de dubbele indirecte hoogtemeting kunt u de afstand AB bepalen door de afstanden 1 en 2 te meten. Het meetgereedschap berekent de gezochte hoogte AB uit de hoek  en de afstanden 1 en 2.

Voor deze meting wordt het gebruik van een statief aangeraden.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies indirecte afstandsmeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Kies dubbele indirecte hoogtemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  4. Druk kort op de toets  om de laser in te schakelen.
  5. Kantel het meetgereedschap zodanig dat de laser op het bovenste meetpunt A is gericht.
  6. Druk op de toets  om de eerste meting te activeren.
  7. Kantel het meetgereedschap zodanig dat de laser op het onderste meetpunt B is gericht. Verander daarbij de positie van het meetgereedschap niet.
  8. Druk op de toets  om de tweede meting te activeren.

Na het afsluiten van de meting wordt de hoogte automatisch berekend en verschijnt in de resultaatregel (d). De meetwaarden voor de afstanden 1, 2 en de hoek staan in de meetwaarderegels (c).

Indirecte lengtemeting

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies indirecte afstandsmeting  en bevestig de keuze met de toets .
  3. Kies indirecte lengtemeting  en bevestig de keuze met de toets .
  4. Plaats het meetgereedschap op het beginpunt A van de gezochte afstand AB.
  5. Kantel het meetgereedschap zodanig dat de laser op het vlak is gericht waar zich ook het eindpunt B bevindt.
  6. Druk op de toets  om de meting te activeren.

Met de indirecte lengtemeting kunt u de afstand AB bepalen door de afstand 1 te meten. Het meetgereedschap berekent de gezochte lengte AB uit de hoek  en de afstand 1.

Na het afsluiten van de meting wordt de lengte automatisch berekend en verschijnt in de resultaatregel (d). De meetwaarden voor de afstand 1 en de hoek  staan in de meetwaarderegels (c).

De digitale waterpas dient ter controle van de horizontale en verticale uitlijning van een object (bijv. wasmachine, koelkast enz.). De hellingmeting dient voor het meten van een stijging of helling (bijv. van trappen, leuningen, bij het inpassen van meubels, bij het plaatsen van buizen enz.). Het meetgereedschap schakelt automatisch tussen de twee functies om, wanneer u de positie van het meetgereedschap verandert.

  1. Druk op de toets  om het menu Functies te openen.
  2. Kies de hellingmeting/digitale waterpas  en bevestig de keuze met de toets .

Als referentievlak voor de digitale waterpas dient de onderkant van het meetgereedschap.

  1. Om de digitale waterpas te gebruiken, legt u het meetgereedschap met de achterkant op het te meten oppervlak.
  2. U kunt de meetwaarde bevriezen door op de toets  te drukken.
  3. Wanneer de helling 3° overschrijdt, brandt het bolletje op het display rood.

Als referentievlak voor de hellingmeting dient de linkerkant van het meetgereedschap. Als de aanduiding tijdens het meten knippert, werd het meetgereedschap te sterk opzij gekanteld.

  1. Om de hellingmeting te gebruiken, legt u het meetgereedschap met een zijvlak op het object waarvan u de helling wilt meten.
  2. U kunt de meetwaarde bevriezen door op de toets  te drukken.