Toepassingsvoorbeelden

Zet het meetgereedschap in horizontale positie op een stevige ondergrond of monteer het op een statief (43) (accessoire).

Werkzaamheden met statief: lijn de laserstraal op de gewenste hoogte uit. Breng de hoogte naar de plaats van bestemming over of controleer de hoogte.

Werken zonder statief: bepaal met behulp van het laserrichtbord (51) het hoogteverschil tussen laserstraal en hoogte op het referentiepunt. Breng het gemeten hoogteverschil naar de plaats van bestemming over of controleer het gemeten hoogteverschil.

Als rechte hoeken toegepast of tussenmuren uitgelijnd moeten worden, dan moet u de loodpunt naar boven (10) parallel, d.w.z. op dezelfde afstand tot een referentielijn (bijv. muur), uitlijnen.

Zet hiervoor het meetgereedschap in verticale positie en plaats het zodanig dat de loodpunt naar boven ongeveer parallel met de referentielijn loopt.

Meet voor het nauwkeurig in juiste positie plaatsen de afstand tussen het loodpunt naar boven en de referentielijn direct bij het meetgereedschap met behulp van het laserrichtbord (51). Meet de afstand tussen het loodpunt naar boven en de referentielijn opnieuw op een zo groot mogelijke afstand van het meetgereedschap. Lijn het loodpunt naar boven zodanig uit dat het dezelfde afstand tot de referentielijn heeft als bij de meting direct bij het meetgereedschap.

De rechte hoek t.o.v. het loodpunt naar boven (10) wordt aangegeven door de variabele laserstraal (8).

Voor het aangeven van een loodlijn of een verticaal vlak zet u het meetgereedschap in de verticale positie. Als het verticale vlak in een rechte hoek met een referentielijn (bijv. muur) moet lopen, lijn dan de loodpunt naar boven (10) op deze referentielijn uit.

De loodlijn wordt door de variabele laserstraal (8) aangegeven.

Om de verticale laserlijn of het rotatievlak op een referentiepunt op een muur uit te lijnen, plaatst u het meetgereedschap in de verticale positie en lijnt u de laserlijn of het rotatievlak grof op het referentiepunt uit. Voor het nauwkeurig uitlijnen op het referentiepunt draait u het rotatievlak om de X‑as zie Rotatievlak bij verticale positie draaien.

Bij gunstige lichtomstandigheden (donkere omgeving) en op korte afstanden kunt u zonder laserontvanger werken. Voor een betere zichtbaarheid van de laserstraal kiest u de lijnmodus of u kiest puntmodus en draait de laserstraal naar de plaats van bestemming.

Bij ongunstige lichtomstandigheden (lichte omgeving, direct zonlicht) en op grotere afstanden kunt u de laserontvanger (41) gebruiken om de laserstraal beter te kunnen vinden. Kies bij werkzaamheden met de laserontvanger de rotatiemodus met de hoogste rotatiesnelheid.

Buitenshuis moet altijd de laserontvanger (41) worden gebruikt.

Monteer bij werkzaamheden op een onbetrouwbare ondergrond het meetgereedschap op het statief (43). Werk alleen met geactiveerde schokwaarschuwingsfunctie om foute metingen bij bodembewegingen of trillingen van het meetgereedschap te vermijden.

Monteer het meetgereedschap in horizontale positie op een statief (43) en plaats het statief buiten het bekistingsbereik. Kies de rotatiemodus.

Bevestig de laserontvanger (41) met de houder op een meetlat (42). Zet de meetlat op een referentiepunt voor de bekisting.

Lijn de laserontvanger op de meetlat in hoogte zodanig uit dat de variabele laserstraal (8) van het meetgereedschap als "in het midden" wordt aangegeven (zie gebruiksaanwijzing van de laserontvanger).

Zet daarna de meetlat met de laserontvanger achtereenvolgens op verschillende controlepunten op de bekisting. Let erop dat de positie van de laserontvanger op de meetlat onveranderd blijft.

Corrigeer de hoogte van de bekisting tot de laserstraal op alle controlepunten als "in het midden" wordt aangegeven.

Monteer het meetgereedschap in horizontale positie op een statief (43). Kies de rotatiemodus.

Plaats het statief met het meetgereedschap zodanig dat de X-as in één lijn met de te controleren helling is uitgelijnd.

Stel de gewenste helling als helling van de X-as in zie Hellingmodus bij horizontale positie.

Bevestig de laserontvanger (41) met de houder op een meetlat (42). Plaats de meetlat aan de voet van het vlak met helling.

Lijn de laserontvanger op de meetlat in hoogte zodanig uit dat de variabele laserstraal (8) van het meetgereedschap als "in het midden" wordt aangegeven (zie gebruiksaanwijzing van de laserontvanger).

Zet daarna de meetlat met de laserontvanger achtereenvolgens op verschillende controlepunten op het vlak met helling. Let erop dat de positie van de laserontvanger op de meetlat onveranderd blijft.

Als de laserstraal op alle controlepunten als "in het midden" wordt aangegeven, is de helling van het vlak correct.